Den Haag en het voâhbeizein van vroegâh
Hoewel ik al ruim veertig jaar in Zoetermeer woon en werk(te), voel ik mij toch meer verbonden met Den Haag dan met het Boterdorp. Eigenlijk moet ik het nog anders zeggen, want ook het huidige Den Haag is niet overal meer mijn Den Haag. Ik voel mij verbonden met het Den Haag uit de tijd dat ik er woonde. Nóg beter: met het door mijzelf geromantiseerde beeld van het Den Haag van mijn jeugd. Let wel: geromantiseerd is niet hetzelfde als gepositiveerd, mooier gemaakt.
Ik kom nog maar even terug op de tijd van schrijvers als Andersen (zie een vorig blog). We hebben het over de 19e eeuw. Na het optimisme van de Verlichting duikt de westerse cultuur dan eerst onder in een zee van smart: de periode van de Duitse Sturm und Drang en de Weltschmerz van de Romantiek. Romantiseren in dit verband is niets anders dan het vergroten en verhevigen van gevoelens van de mens ten aanzien van zijn omgeving. Mooier maken kán; lelijker ook. In ieder geval wordt in die periode blijdschap BLIJDSCHAP en verdriet VERDRIET. U kent misschien wel de uitspraak: Himmelhoch jauchzend und zum Tode betrübt, waarmee men iemands romantische gemoedsgesteldheid kon benoemen. Ook nu hebben wij er allemaal wel eens last van: je schooltijd was klote, maar als je lotgenoten spreekt uit die tijd valt er gezamenlijk ALTIJD over te lachen of te zuchten. Zelfs aan de meest griepse docenten of een forse vechtpartij wordt met lachend venijn teruggedacht. En dat kan allemaal, omdat het voorbij is. We hebben de krenten uit de herinneringspap bewaard en de rest is vergeten. We hebben er geen last meer van. Het mooiste voorbeeld hiervan is voor mij nog altijd, wat Paul van Vliet schreef over zijn schoolperiode op het Christelijk Gymnasium aan de Groot Hertoginnelaan (eigenlijk 2e Sweelinckstraat) te Den Haag. “We hebben wél gelachen”. Zoek het maar eens op, het is te vinden op YouTube.
Bladerend door mijn dichtbundeltjes kwam ik mijn eigen selectieve romantisering van kindertijd en jeugd in Den Haag tegen. Zelfs het onbeduidende feit, dat mijn moeder mij in bad deed is in een gedicht door de schrijver (ik) buitenproportioneel vergroot:
Opnieuw in bad
Geen schuimkop
geen bruis,
bad uit de jeugd,
teilen van zink
wasbeurten thuis
afgedroogd aan de huid
ruwe handdoek vooruit
geen gezeur geen voorhuid
alles droogt bij de pijp
van de kachel in kachelpoets
lang lang gepoetst ja
uit het verleden nog steeds
het verlangen naar ruitjes
van mica de haard
en het opschudden asla
van sintels en
ouderlijk huis
Alles droevig
puin
gruis
Diepere treurnis dan deze bestaat er niet in het leven van een ventje. Wat is er nog aan herinnering in terug te vinden? Lastig te zeggen. Misschien wat feitjes: een zinken teil, een haard, mica ruitjes. Verder niets. Gevoelens en ervaringen? Nee, natuurlijk niet, zou ik willen zeggen. Ik was niet ouder dan een jaar of drie. Het is een vertekend beeld van waarschijnlijk niet eens een werkelijkheidsbeleving, hoewel in de gebeurtenis van toen de de wortels gezocht moeten worden.
Nog zo'n geromantiseerde bad-ervaring (ik was toen 12+ of zoiets), bijna een sprookje uit Noord-Spanje, is het volgende gedicht:
Badhuis
Er was eens een paleis,
een koninkrijk van baden baden
reiniging in meervoud
ja er waren meer van
zulke arbeidersplaatsen
koninklijke wasplaatsen
in Den Haag, aan de Escamplaan
het ontving welwillend vuil van pelgrims
die zich schoorvoetend over de drempel
waagden en gereinigd wensten
te worden
geen wierookvat zwaaide
er door de ruimte
geen schelpenreis
was er voor nodig
Toch was er biecht van vuige zonden:
sommen die je had verzuimd
te maken (optellen) meer nog
het aftrekken in het geniep.
Zo was het paleis van Baden Baden
grootser dan het huis waarin je woonde
koninklijker dan de straat, de wereld en
wanneer je het bordes afdaalde
lag weer de zee van dagelijks leed en ouders
aan je voeten.
Toch leefde je
nog lang
daarna.
Die romantische Haagse jeugd heeft een kritisch leeftijdspunt. Dat kwam rond mijn 17e levensjaar, een eerste, serieuze jeugdliefde, Sgt. Pepper en opmaten naar het eindexamen. Daarna was ik volwassen, voor zover dat lukte. Het dromen over een carrière in de muziek (zie de foto boven) bleef nog even, net als het haar op mijn hoofd:
16 en 19
We waren 16 en 19 in
de Gabriël Metsustraat,
Schilderswijk, Den Haag,
heilig oord.
Ouders staken
uit voelsprieten
van zuivere liefde,
maar in die jaren
voelden wij alleen,
en vrijden rijkelijk.
We rookten, wierookten
in dat dubbel bovenhuis,
draaiden oudjes een loer,
want wij waren ware
liefde, konden zingen:
We’ve got a wave in the air;
We’ve got a line in the sky:
radar love.
Ach, de breiende moeder,
de mijmerende vader ook
in stille stoel voor
de prille tv, bij de kachel,
sigarettenhulzen
vullend met tabak
(wil je ook even draaien?)
Mijn God inderdaad
we waren 16 en 19 jaar oud
in de Gabriël Metsustraat
en de hemel werd één
warme golflengte als
ik terugfietste naar
het ouderlijk huis
De gedichten zijn verschenen in de bundel "Verderop een mespuntje zee" (heruitgave 2020)