Covidmonnik

Men beweert dat schrijvers nauwelijks te lijden hebben onder lockdownmaatregelen. Ik kan me voorstellen, dat “men” dat denkt op grond van de discutabele aanname, dat schrijvers zich door het leven bewegen als de monniken van de Grande Chartreuse in Grenoble: afgezonderd, zwijgend. Natuurlijk is dat niet zo en hebben schrijvers de buitenlucht en -wereld evengoed nodig om iets te kunnen produceren, of, om met Jan Wolkers te spreken "schrijf je ook onder het sla-wassen misschien wel meer dan achter de schrijfmachine". Zoiets zei hij ongeveer. Een tijd geleden alweer heb ik een gedicht gemaakt over de pandemie. Ik heb daarvoor niet alleen de beelden van de tv gebruikt of de berichten uit de krant. Om de vervelende inspiratie voor een dergelijke tekst op te doen, moet je zelf de dichte winkels langs en de lege straten door en daar andere ontheemden zien gaan. En als je níet gaat, overkomt je bij het opstaan De Rusteloosheid, iedere morgen weer van een dag binnen zitten. Rusteloosheid die je wilt negeren en ontkennen, maar die je besluipt, vastgrijpt en niet meer loslaat. Het is als het tranen van je ogen bij koude wind: je houdt het niet tegen. Ja, en misschien is het dan toch wel prettig, als je een beetje kan schrijven op je laptop omdat je dat graag doet en ook wel een beetje kunt. Al was het maar alleen om het idee in stand te houden dat de tijd vliegt, zelfs als hij kruipt.
Ik laat hier de tekst van het pandemische gedicht volgen. Hij is alweer van een vorig jaar. Het staat in de bundel “Stand van Zaken”. In de Boekscoutwinkel te koop.
De mooie (ja!) illustratie is van mijn broer Ben, mijn tekenboroer.
COVID-19
De stad ontwaakt.
Na ochtendwater en achter dichte gordijnen
wacht men de oproep tot een ochtendmeeting af.
Maten schuiven op gepaste afstand aan in vergaderzalen
binnen een zuinig uitgemeten cirkel van vergaderstand
(misschien is er koffie).
De stad ontwaakt.
Op een school gooit men de ramen open om de zomer en
om straks beter doorgewinterd te kunnen raken.
Een leerling plast wegens routevorming en vertraging
zijn broek vol in benauwenis op weg naar een onhaalbare wc.
De stad ontwaakt.
Voedselbanken, vers ontsmet, hebben niets te verhapstukken
dan schamelheid op tafels uitgestald bijtgraagte wordt verhuld
in mondkapjes van een achterhaalde datum.
En van de buurtsupertafel valt ook geen habbekrats meer af
voor mens of dier.
De stad ontwaakt.
Wij zijn verworden tot monddoden, ingekapte wezens zijn wij
zonder ingang voor het brood of uitgang voor de woorden, god beware.
Wij kunnen nog wel slaken maar niet spreken; geen blinde kan ons
horen of van de lippen lezen.
De stad ontwaakt
in een overdaad van pijlen
met kruispunten
zonder wegen.

© Theo van de Wetering, 2020


Twitter Facebook LinkedIn Volgen


Covidmonnik

Obsidiaanpauze

Spiraalkracht

Kort verhaal 2: Hanes en de spiegel (een kerstverhaal)

Schedelplaatsen: Jezus, Isis en Marioepol

Den Haag en het voâhbeizein van vroegâh